23859 |
zandfiguren bij de processie |
zandtapijt(en):
zandtapéeete (P047p Loksbergen)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
kuirələkə (P047p Loksbergen),
körələkə (P047p Loksbergen)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29626 |
zandschop |
schoep:
sxup (P047p Loksbergen)
|
Geronde zandschop, gebruikt om de losse kleikruimels op te scheppen. Het woordtype batsje (L 297) duidt een zandschop aan die in de gresbuizenindustrie werd gebruikt. [N 98, 36; monogr.]
II-8
|
22697 |
zang |
zang:
zaŋ (P047p Loksbergen)
|
Zang. [ZND m]
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (P047p Loksbergen)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
lēͅəstər (P047p Loksbergen)
|
lijster [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
lamenteren (<fr.):
làmətijrə (P047p Loksbergen),
semmelen:
Van Dale: semmelen, (gew.) 1. treuzelen, dralen, talmen; -2. wauwelen, zeuren; -3. brommen, mopperen.
sèmələ (P047p Loksbergen),
zagen:
zaagə (P047p Loksbergen),
zeveren:
zievərə (P047p Loksbergen)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32898 |
zavelen |
insmeren:
ensmērǝ (P047p Loksbergen)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
23614 |
zedenpreek |
sermoen (<fr.):
sərmōēwən (P047p Loksbergen)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
braaf:
brāāf (P047p Loksbergen),
deftig:
dèftig (P047p Loksbergen)
|
Zedig. [N 96D (1989)] || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|