27364 |
boorkop |
snede:
snęj (P047p Loksbergen)
|
Het onderste uiteinde van het boorijzer dat op het te bewerken materiaal wordt geplaatst. Afhankelijk van de bewerkingen die moeten worden uitgevoerd en de soort materiaal waarin geboord moet worden, kan de kop van het boorijzer diverse uitvoeringen hebben. Zo hebben boorkoppen van houtboren doorgaans een centreer- of schroefpunt, terwijl spiraalboren van een boorpunt zijn voorzien. Zie ook het lemma "boorkop" in Wld II.5, pag. 76-77. [N 33, 157]
II-11
|
27813 |
boormachine |
boormachine:
bawrmašen (P047p Loksbergen)
|
In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122]
II-11
|
31422 |
booromslag |
boor:
bǭwr (P047p Loksbergen)
|
Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.]
II-12
|
31413 |
boortafel |
tafel:
tōfǝl (P047p Loksbergen)
|
Het vaak in hoogte verstelbare deel van de tafel- of kolomboormachine waarop het werkstuk wordt vastgezet. In het werkblad van de boortafel zijn daartoe verschuifbare beugels aangebracht waarmee het te bewerken voorwerp kan worden vastgeklemd. [N 33, 124]
II-11
|
18863 |
boos |
gestuurd:
gəstūūrt (P047p Loksbergen),
kwaad:
kòòwət (P047p Loksbergen),
lastig:
lèstəg (P047p Loksbergen)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
baot (P047p Loksbergen),
boike (oem te raoien) (P047p Loksbergen)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] || een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
təly(3)̄jər (P047p Loksbergen)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
27335 |
boren |
boren:
bǫwrǝ (P047p Loksbergen)
|
In het algemeen een uitholling in de klomp maken met behulp van de verschillende klompenmakersavegaren. Zie ook de volgende lemmata. [N 97, 75; A 29a, 7c]
II-12
|
21302 |
borg |
borg:
børəx (P047p Loksbergen)
|
borg [ZND m]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drup:
drəp (P047p Loksbergen)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|