19099 |
geluk |
geluk:
geluk (P047p Loksbergen)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
19273 |
gelukken |
boteren:
bootərə (P047p Loksbergen),
in de sacoche (fr.) komen:
in də sàkoch kaomə (P047p Loksbergen)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
gelukzak:
gəlukzàk (P047p Loksbergen)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gəmak (P047p Loksbergen)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gəmèkəlèk (P047p Loksbergen),
ook materiaal znd 23, 77
gəmakələk (P047p Loksbergen),
spelegaans:
spijləgoins (P047p Loksbergen)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
pas geven:
pàs gijəvə (P047p Loksbergen)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gəmèèn (P047p Loksbergen),
ook materiaal znd 23, 79 met lengteteken op de a
gəmän (P047p Loksbergen)
|
gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemente (P047p Loksbergen),
gemeͅntə (P047p Loksbergen)
|
gemeente [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
21494 |
gemeentehuis |
gemeentehuis:
gementehuis (P047p Loksbergen)
|
gemeentehuis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
sikərətōōrəs (P047p Loksbergen)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|