18879 |
glimlachen |
gremelen:
grəmīējələ (P047p Loksbergen)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
lichtworm:
lichtwərm (P047p Loksbergen),
vuurveuren:
vuurveuren (P047p Loksbergen),
vuurworm:
vuurweurm (P047p Loksbergen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
glórija (P047p Loksbergen)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
doorneukte, een -:
dərnəktə (P047p Loksbergen)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
doorneukt:
dərnəkt (P047p Loksbergen)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
gòd də vòòdər (P047p Loksbergen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (P047p Loksbergen)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
godsla[s}tərə (P047p Loksbergen)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslaster:
godslastər (P047p Loksbergen)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29818 |
goed doorbakken steen |
goede steen:
gujǝ stijǝn (P047p Loksbergen)
|
In Q 211 waren de goed doorbakken stenen blauw en zwart (blōw ɛn ēwats), in Q 121b zwart en grijs (ēwats ɛn grī̄s) en in P 176 donkel (dǫŋk\l).' [N 98, 170; monogr.]
II-8
|