32446 |
halfhoge klomp |
kinderklonk:
keŋǝrklǫŋk (P047p Loksbergen)
|
Klomp met een kap die iets lager en korter is dan die van de hoge klomp. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. [N 97, 142]
II-12
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
halfmes (P047p Loksbergen)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaste (P047p Loksbergen),
hàlefvàste (P047p Loksbergen)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] || Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)]
III-3-3
|
32442 |
halfwerk |
halfwerk:
halfwɛrk (P047p Loksbergen)
|
Klomp met een binnenmaat van 16 tot 20.5 centimeter. [N 97, 139]
II-12
|
32400 |
halfwerkboor |
halfwerkboor:
half˱wɛrǝk˱bǫwr (P047p Loksbergen)
|
Avegaar die gebruikt wordt als schrooiboor voor klompen met een binnenmaat van ongeveer 16 tot 20.5 cm. De halfwerkboor is een vrij kleine boor; hij wordt ook gebruikt om klompen van een grotere maat dan halfwerk na te boren voordat men deze gaat schrooien. Zie ook het lemma ɛhalfwerkɛ.' [N 97, 84]
II-12
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
halm:
halǝm (P047p Loksbergen),
spier:
spīr (P047p Loksbergen)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
nek:
nɛk (P047p Loksbergen)
|
Hals van een kledingstuk. [N 62, 31a; MW]
II-7
|
18419 |
hals [wld ii.7, p.86] |
nek:
nèk (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt U: de hals van een kledingstuk (hals, nek?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18255 |
halsketting |
ketting:
gōt, ’n gō kettiŋ (P047p Loksbergen)
|
goud, een gouden ketting [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
coljee (P047p Loksbergen),
còljij (P047p Loksbergen),
ketting:
keting (P047p Loksbergen),
sierketting:
sierkètting (P047p Loksbergen)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad (toer, snoer, ketting, karkant, collier) [N 86 (1981)] || Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)]
III-1-3
|