33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kist (P047p Loksbergen)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
24167 |
havik |
valk:
valək (P047p Loksbergen)
|
valk [ZND m]
III-4-1
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
drowe (P047p Loksbergen),
wiewauwen:
wiewáá (P047p Loksbergen)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] || Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wiegelen:
wiggelen (P047p Loksbergen)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
heer:
hi:ər (P047p Loksbergen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
21151 |
heerbaan |
grote baan:
groewətə boon (P047p Loksbergen)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18897 |
heerszuchtig |
tiran:
tiràn (P047p Loksbergen)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hiəs (P047p Loksbergen)
|
hees [ZND m]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
heet:
hiət (P047p Loksbergen)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
potaarde:
pòtééjət (P047p Loksbergen)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|