e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen gijgen: géégə (Loksbergen), hijgen: hēͅagə (Loksbergen), héégə (Loksbergen), zə hijgə (Loksbergen), kroezen: kruǝzǝ (Loksbergen), snakken: snàkkə (Loksbergen) [JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND m] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] || zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)] I-11, III-1-2
hinken hinken: hinkə (Loksbergen), hiŋkə (Loksbergen) hinken [ZND m] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken ruchelen: rø̜xǝlǝ (Loksbergen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hitterijder gammer: gamǝr (Loksbergen) De arbeider die de kar met vormelingen naar de droogplaats brengt. [N 98, 94; Geus 92] II-8
hoed (alg.) hoed: hu:t (Loksbergen), hūt (Loksbergen) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND m] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyǝ (Loksbergen) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoorn: hő̄rǝ (Loksbergen), voet: vūt (Loksbergen) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9
hoef van de koe voet: vūt (Loksbergen) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefbalk paardenvoet: pē̜dǝvūt (Loksbergen) Elk van balkjes of stangen aan de voor- en achterzijde van de hoefstal waarop de voet van het paard rust tijdens het beslaan. [N 33, 375] II-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱ē̜zǝr (Loksbergen) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11