18232 |
juweel |
steen:
stiejən (P047p Loksbergen),
stīējən (P047p Loksbergen)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient (juweel, edelsteen, bijou, bagge) [N 86 (1981)] || Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17604 |
kaakgestel |
kaken (mv.):
ka:kə (P047p Loksbergen)
|
Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
platte jong:
plàtəjoŋ (P047p Loksbergen)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kǭm (P047p Loksbergen)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaitjes:
kuykəs (P047p Loksbergen),
kaantjes:
koi̯nkəs (P047p Loksbergen)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kɛs (P047p Loksbergen)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kessebak (P047p Loksbergen)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23596 |
kaarsendover |
kaarsendomper:
kessədoempər (P047p Loksbergen)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
wiek:
wik (P047p Loksbergen)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
beeldje:
bijleke (P047p Loksbergen),
prentje:
printeke (P047p Loksbergen)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|