22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ku.ətə (P047p Loksbergen)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
nemen:
nijme (P047p Loksbergen)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22628 |
kaarten, een spelletje kaarten |
boom:
boem (P047p Loksbergen),
boompje:
bømkə (P047p Loksbergen)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] || Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kééəs (P047p Loksbergen)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
bet de bal spelen:
bɛ də bal tə spe.ilə (P047p Loksbergen),
kaatsen:
kaetsə (P047p Loksbergen)
|
kaatsen [RND] || Kaatsen. [ZND m]
III-3-2
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stōf (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
po̜tlūet (P047p Loksbergen)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
kàdávər (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
kaf (P047p Loksbergen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (P047p Loksbergen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|