e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bakkebaard(en) favoris (fr.): fabrijə (Loksbergen) Bakkebaard: baard die men alleen op of langs de wangen laat groeien (bakkebaarden, fabriezen, favoris) [N 106 (2001)] III-1-1
bakken bakken: bakke (Loksbergen), bàkkə (Loksbergen), braden: boven de eerste soi een streepje  brənə (Loksbergen) bakken [RND], [ZND 01 (1922)] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] III-2-3
baksel baksel: baksǝl (Loksbergen) Hoeveelheid deeg die in één keer gebakken wordt. Het kan hier gaan om een grotere of kleinere hoeveelheid deeg. De hoeveelheid kan blijkens de opgaven een "moelde" (= baktrog), een pond (zie woordtype "pundel"), "voor één brood" zijn, of minder bepaald een "klomp", "kneedsel" enz. zijn. "malood" duidt op een hoeveelheid baksel, gemalen graan, dat in een bakzak naar de molen gaat. Ook Weyns (blz. 37) maakt melding van het gebruik van een bakzak. Op de vooravond van het bakken moest deze bakzak terug zijn van de molen: door het malen verkreeg het meel een zekere warmtegraad en moest afkoelen, voordat het in de baktrog ging. [L 32, 50; rnonogr.] II-1
baksteen baksteen: bakstijǝn (Loksbergen), kareelsteen: krijǝlstī̄n (Loksbergen) Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.] II-8
baktrog moel: mujl (Loksbergen), mul (Loksbergen), mǫwl (Loksbergen) De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)] II-1
bal bal: bal (Loksbergen), baol (Loksbergen) Bal. [ZND m] || Dat deel van de binnenzool van de klomp, dat boven de keep ligt. [N 97, 32] II-12, III-3-2
balans dubbele zwing: døbǝlǝ zweŋ (Loksbergen) Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.] I-13
baldadig (persoon) balorig: bloor (Loksbergen), uitgelaten: əətgəlòwətə (Loksbergen) wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)] III-1-4
baldakijn baldakijn: baldekéén (Loksbergen), hemel: heimel (Loksbergen) De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)] III-3-3
balzak beurs: bəs (Loksbergen), beursje: bəssəkə (Loksbergen), zak: zak (Loksbergen) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)] III-1-1