e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klieven klieven: klīēvə (Loksbergen) klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] III-1-2
klinken koehouwen: kŏĕhōēwə (Loksbergen), schetteren: schetteren (Loksbergen) klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] || Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] III-1-1
klinkhamer hamel: hāmǝl (Loksbergen) Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.] II-11
klit stopje: støpkə (Loksbergen) klis [ZND 01 (1922)] III-4-3
klokje op het priesterkoor gong: gong (Loksbergen) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenstoel klokkenhuis: kloͅkəhø͂ͅs (Loksbergen) De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokzeel: klokziejel (Loksbergen) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokrok godetrok (<fr.): In klokken vallend.  goddé[rok} (Loksbergen) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
klomp klonk: klonk (Loksbergen), kluŋk (Loksbergen), klǫŋk (Loksbergen) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp [ZND m] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen (klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot) [N 86 (1981)] II-12, III-1-3
klomp van populierehout canadaklonk: kanadaklǫŋk (Loksbergen) Klomp die is vervaardigd uit het hout van de populier, en dan met name van de Canadese populier. De zandwijdenklomp was volgens het Tegels woordenboek (pag. 132) van canadahout gemaakt. [N 97, 151; monogr.] II-12