17893 |
klieven |
klieven:
klīēvə (P047p Loksbergen)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17736 |
klinken |
koehouwen:
kŏĕhōēwə (P047p Loksbergen),
schetteren:
schetteren (P047p Loksbergen)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] || Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
31498 |
klinkhamer |
hamel:
hāmǝl (P047p Loksbergen)
|
Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.]
II-11
|
24536 |
klit |
stopje:
støpkə (P047p Loksbergen)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
gong:
gong (P047p Loksbergen)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenhuis:
kloͅkəhø͂ͅs (P047p Loksbergen)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokzeel:
klokziejel (P047p Loksbergen)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18385 |
klokrok |
godetrok (<fr.):
In klokken vallend.
goddé[rok} (P047p Loksbergen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18230 |
klomp |
klonk:
klonk (P047p Loksbergen),
kluŋk (P047p Loksbergen),
klǫŋk (P047p Loksbergen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp [ZND m] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen (klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot) [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
32457 |
klomp van populierehout |
canadaklonk:
kanadaklǫŋk (P047p Loksbergen)
|
Klomp die is vervaardigd uit het hout van de populier, en dan met name van de Canadese populier. De zandwijdenklomp was volgens het Tegels woordenboek (pag. 132) van canadahout gemaakt. [N 97, 151; monogr.]
II-12
|