e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klomp van wilgehout wielingenklonk: wileŋǝklǫŋk (Loksbergen) Klomp die vervaardigd is uit het hout van de wilg. [N 97, 152] II-12
klompen maken klonken heulen: klǫŋkǝ hø̜jlǝ (Loksbergen), klonken maken: klǫŋkǝ mākǝ (Loksbergen) In het algemeen met behulp van verschillende messen en boren uit blokken hout klompen vervaardigen. Om klompen te maken worden eerst van een boomstam stukken gezaagd die ongeveer de lengte van één klomp hebben. Deze stukken boomstam, bollen, worden vervolgens tot stukken gekliefd, blokken hout die groot genoeg zijn om er één klomp uit te vervaardigen. De klompenmaker bewerkt die stukken met klompenmakersbijl, dissel en paalmes tot ze de grove vorm van een klomp hebben gekregen. Daarna worden de ruwe klompen in de heulbank vastgezet en met verschillende boren en messen van binnen uitgehold. Tot slot worden instapgat en buitenkant van de klomp met behulp van fijnmes en schrapmes nog verder glad gemaakt. Naast de traditionele manier van klompenmaken die hierboven is beschreven, zijn er ook grotere, machinale klompenbedrijven waar de klompen met behulp van machines worden gemaakt. Het materiaal dat hier is opgenomen, betreft echter alleen het handmatig vervaardigen van klompen. [N 97, 3; monogr.] II-12
klompenmaker klonkenheulder: klǫŋkǝhø̜jldǝr (Loksbergen), klonkenmaker: klǫŋkǝmākǝr (Loksbergen) De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.] II-12
klompenmakerij klonkenmakerij: klǫŋkǝmākǝrē (Loksbergen) Het bedrijf of de werkplaats waar klompen gemaakt worden. [N 97, 4] II-12
klompenmakersavegaar, klompenmakersboor egger: ęgǝr (Loksbergen) T-vormig gereedschap waarmee de klompenmaker de klompen in de heulbank uitheult. De klompenmakersavegaar bestaat uit een lepelvormig boorijzer dat naar boven uitloopt op een metalen verlengstuk met daarop een dwarsgeplaatst houten handvat. Zie ook afb. 241. Met deze boor boort de klompenmaker verder in de uitholling die met behulp van de dopbeitel is gemaakt. Iedere klompenmaker heeft avegaren in verschillende lengtes. De maat en de grootte van de lepel ervan worden bepaald door de specifieke functie die de boor in het boorproces heeft en de maat van de te boren klomp. Zie ook het lemma ɛavegaarɛ in de paragraaf over het gereedschap van de timmerman.' [A 29a, 7c; A 29a, 12a; A 32, 8a] II-12
klompenmakersbijl houtbeitel: hōt˱bētǝl (Loksbergen) Bijl met een breed, driehoekig snijblad en een korte steel waarmee een stuk in de grove vorm van een klomp wordt gekapt. Om de knokkels van de hand te beschermen is het huis van de bijl ten opzichte van het snijblad enigszins schuin aangesmeed. Zie ook afb. 233. [N 97, 11b; A 29a, 2b] II-12
klompenmakersgereedschap klonkenmakersgetuig: klǫŋkǝmākǝrs˲gǝtø̄x (Loksbergen) In het algemeen al het gereedschap dat de klompenmaker nodig heeft om klompen te vervaardigen. [N 97, 10; A 29, 2 add.; monogr.] II-12
klompenmakersknecht gast: gast (Loksbergen) Grotere klompenmakerijen hadden soms klompenmakersknechten in dienst die dan bijvoorbeeld het verbijlen en verdisselen van de ruwe klomp tot taak hadden of de heulwerkzaamheden aan de heulbank uitvoerden. [N 97, 2; monogr.] II-12
klompriem klonkenleer: klǫŋkǝlējǝr (Loksbergen) Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.] II-12
klompspijkertje traats: trɛts (Loksbergen) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12