18835 |
komisch |
kluchtig:
kluchəg (P047p Loksbergen)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
koengkoemmer (P047p Loksbergen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
bekommerd:
bəkòmərd (P047p Loksbergen)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
kaonijn (P047p Loksbergen),
kərnēͅn (P047p Loksbergen),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
kørnijn (P047p Loksbergen),
pl.
kərnēͅnə (P047p Loksbergen),
konijntje:
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
kərneͅŋkə (P047p Loksbergen)
|
konijn [ZND 01 (1922)], [ZND m] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] || konijn, dim. [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
k"nəŋ (P047p Loksbergen),
køͅinŋk (P047p Loksbergen)
|
koning [RND], [ZND m]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̄neŋgen (P047p Loksbergen)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
28474 |
koninginnecel, moerdop |
dop:
dop (P047p Loksbergen)
|
Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.]
II-6
|
18968 |
konkelen |
pronselen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
prònsələ (P047p Loksbergen)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21810 |
konkelfoezen |
konkelfoezen:
Van Dale: konkel(e)foezen, 1. bedrieglijk, arglistig handelen; met draaierijen omgaan; (ook) zich met een ander verstaan om een derde te bedriegen en te benadelen; -2. in een kleine groep iets voor de rest van een gezelschap opzettelijk onverstaanbaar, maar wel waarneembaar bespreken, smoezen.
konkəlfōēzə (P047p Loksbergen)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
konkelfoezen:
Van Dale: konkel(e)foezen, 1. bedrieglijk, arglistig handelen; met draaierijen omgaan; (ook) zich met een ander verstaan om een derde te bedriegen en te benadelen; -2. in een kleine groep iets voor de rest van een gezelschap opzettelijk onverstaanbaar, maar wel waarneembaar bespreken, smoezen.
konkəlfŏĕzə (P047p Loksbergen)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|