18013 |
kortademig |
dempig:
deͅmpəx (P047p Loksbergen)
|
dempig [ZND m]
III-1-2
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kø̜tmēǝl (P047p Loksbergen)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
21876 |
kostbaar |
kostelijk:
kostələk (P047p Loksbergen)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köistər (P047p Loksbergen),
kəstər (P047p Loksbergen)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
koster:
kəstər (P047p Loksbergen)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pènsjonoot (P047p Loksbergen)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənōͅ (P047p Loksbergen),
kɛrəmənōͅə (P047p Loksbergen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (P047p Loksbergen)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [ZND m] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
zuur (weer):
zŏĕr (P047p Loksbergen)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
vuur:
vūūr (P047p Loksbergen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
kaus (P047p Loksbergen),
lange kous:
lange koas (P047p Loksbergen)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|