18875 |
kreunen |
kreunen:
kruinə (P047p Loksbergen),
krūūjənə (P047p Loksbergen)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kèrəmə (P047p Loksbergen),
lelijk doen:
lilək dŏĕn (P047p Loksbergen)
|
Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24955 |
krib in de rivier |
dam:
dàmp (P047p Loksbergen)
|
krib, dam van rijswerk, stenen en aarde om de bedding van een rivier te versmallen en zo de stroom te versterken, loodrecht of schuin op de oever aangebracht [bol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜tǝr (P047p Loksbergen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (P047p Loksbergen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
krēͅagə (P047p Loksbergen)
|
krijgen [ZND m]
III-3-1
|
21501 |
krijt |
krijt:
krēͅ[ə}t (P047p Loksbergen)
|
krijt [ZND m]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krīēōēlə (P047p Loksbergen)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
kròp (P047p Loksbergen)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32505 |
krokken |
plooien:
plūwǝ (P047p Loksbergen)
|
Het ombuigen van de in de bodem gestoken wissen, zodat ze rechtop gaan staan. Voor men de wissen rechtop kan zetten, moeten deze eerst met een krokmes aangeprikt worden. Zie ook het volgende lemma. [N 40, 51]
II-12
|