32506 |
krokmes |
steekmes:
stēkmɛs (P047p Loksbergen)
|
Mes voor het aanprikken van opstaande wissen, zodat deze zonder te breken omgebogen kunnen worden. Zie ook afb. 274. [N 40, 52]
II-12
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
krŏĕmp (P047p Loksbergen)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
bəəgə (P047p Loksbergen),
plooien:
pluwe (P047p Loksbergen)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
31349 |
krompasser |
verdikpasser:
vǝrdekpasǝr (P047p Loksbergen)
|
Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
21502 |
kroon |
kroon:
kruən (P047p Loksbergen),
kroontje:
kru[i}nkə (P047p Loksbergen)
|
kroon [ZND m]
III-3-1
|
23381 |
kroonluchter |
luster:
luster (P047p Loksbergen)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
krø̄t (P047p Loksbergen)
|
kruid [ZND m]
III-4-3
|
19581 |
kruik |
kruik:
krø͂ͅk (P047p Loksbergen)
|
kruik [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17573 |
kruin |
kruin:
krø͂ͅn (P047p Loksbergen)
|
kruin [ZND m]
III-1-1
|
24038 |
kruinschering: kruin scheren |
kruin scheren:
kruunschiejərə (P047p Loksbergen)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|