e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
list streek: strijk (Loksbergen), val: zét (Loksbergen), valstrik: vàlstrik (Loksbergen) een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] III-1-4
litanie van de rozenkrans litanie (<lat.): letənie (Loksbergen) De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)] III-3-3
litteken litteken: lettiəkə (Loksbergen), leͅttîəkə (Loksbergen) litteken [ZND 01u (1924)], [ZND m] III-1-2
locomotief machine: mǝsxen (Loksbergen) Door stoom of met behulp van een dieselmotor aangedreven locomotiefje dat in later jaren werd gebruikt om de kipkarren te verplaatsen. Zie afb. 17. [N 98, 58] II-8
loeien van de koe in het algemeen blaken: blākǝ (Loksbergen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loenje loenje: lǫnjǝ (Loksbergen  [(fr longe = halsterriem)]  ) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
lof lof: lof (Loksbergen), tluf (Loksbergen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lolly lekstek: lèkstèk (Loksbergen) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
long long: loͅŋə (Loksbergen), luŋ (Loksbergen) De longen: a) van de mens [ZND 01u (1924)] || long [ZND m] III-1-1
loodpan, gietlepel loodlepel: luwǝtlęjpǝl (Loksbergen), loodpan: luwǝtpan (Loksbergen) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11