e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marktplein markt: mèt (Loksbergen) het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)] III-3-1
marmer malver: ma⁄ləvər (Loksbergen, ... ), máləvər (Loksbergen), marmer: mermere beəlt (Loksbergen) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: mermere beəlt (Loksbergen) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
mars (wbd) hot (<fr.): hòt (Loksbergen) de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)] III-3-1
marter muishondje: steenmarter  muishondje (Loksbergen) marter, soort [ZND 48 (1954)] III-4-2
masker mondbakkes: monbakkes (Loksbergen) Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] III-3-2
masturberen (-) afspelen: zijne - afspelen (Loksbergen), (-) aftrekken: z`n eige aftrekke (Loksbergen), een-twee-drie-andere hand: ien-twie-dre ander hand (Loksbergen, ... ), jakken: cf. Vd s.v. "jakken"= hardlopen of -rijden  jakkə (Loksbergen, ... ), zijn - afspelen: zijne - afspelen (Loksbergen), zijn eigen aftrekken: z`n eige aftrekke (Loksbergen), zijn eigen uit bed trekken: z`eigə əət bed trekkə (Loksbergen, ... ) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak pikhaak: pekhǭk (Loksbergen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matsen meegaan: mijgoin (Loksbergen) In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)] III-3-2
mayonaise mayonaise: màjònéés (Loksbergen) mayonaise [RND] III-2-3