21711 |
marktplein |
markt:
mèt (P047p Loksbergen)
|
het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
malver:
ma⁄ləvər (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
máləvər (P047p Loksbergen),
marmer:
mermere beəlt (P047p Loksbergen)
|
marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
mermere beəlt (P047p Loksbergen)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
21850 |
mars (wbd) |
hot (<fr.):
hòt (P047p Loksbergen)
|
de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24350 |
marter |
muishondje:
steenmarter
muishondje (P047p Loksbergen)
|
marter, soort [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mondbakkes:
monbakkes (P047p Loksbergen)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20469 |
masturberen |
(-) afspelen:
zijne - afspelen (P047p Loksbergen),
(-) aftrekken:
z`n eige aftrekke (P047p Loksbergen),
een-twee-drie-andere hand:
ien-twie-dre ander hand (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
jakken:
cf. Vd s.v. "jakken"= hardlopen of -rijden
jakkə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
zijn - afspelen:
zijne - afspelen (P047p Loksbergen),
zijn eigen aftrekken:
z`n eige aftrekke (P047p Loksbergen),
zijn eigen uit bed trekken:
z`eigə əət bed trekkə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pekhǭk (P047p Loksbergen)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
22491 |
matsen |
meegaan:
mijgoin (P047p Loksbergen)
|
In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjònéés (P047p Loksbergen)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|