17758 |
mond |
mond:
mont (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
mond [RND] || mondje [ZND m]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
mø͂ͅl (P047p Loksbergen)
|
muil [ZND m]
III-1-1
|
29748 |
monden |
muilen:
mø̜̜̄̄lǝ (P047p Loksbergen)
|
Stookgaten in de zijmuren van de veldoven; bij uitbreiding ook de stookgangen uitgespaard in de inzet, die de verbinding vormen tussen de twee monden in de zijmuren. In het begin van de baktijd gooiden de stokers hier hout en turf naar binnen; was de oven heet genoeg, dan werden de monden afgesloten. [N 98, 114; monogr.; N 98, 140 add.]
II-8
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziek:
mondməzik (P047p Loksbergen)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
29821 |
mondsteen |
muilsteen:
mø̜̜̄̄lstī̄jǝn (P047p Loksbergen)
|
Steen die tijdens het bakproces vlakbij de stookkanalen heeft gelegen en zodoende half gesmolten en kromgetrokken is door de hitte. [N 30, 52c; N 98, 167; monogr.]
II-8
|
25063 |
mondvol |
hap:
hàp (P047p Loksbergen),
mondvol:
ne mondvol afbijten (P047p Loksbergen)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
mònnək (P047p Loksbergen)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstans (P047p Loksbergen)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
tés schōēwən (P047p Loksbergen)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23499 |
moordkruis |
doodskruis:
dutskrø͂ͅəs (P047p Loksbergen)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|