22666 |
muzikant |
muzikant:
myzekant (P047p Loksbergen)
|
Muzikant. [ZND m]
III-3-2
|
26400 |
naaf |
dom:
dum (P047p Loksbergen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bøs (P047p Loksbergen)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nuǝ (P047p Loksbergen),
nǭwǝ (P047p Loksbergen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28850 |
naaigaren |
naaigaren:
nǭgōrǝ (P047p Loksbergen)
|
Garen waarmee men naait. [N 59, 6a; N 62, 57]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
nǭwǝs (P047p Loksbergen),
nǭǝs (P047p Loksbergen)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
28734 |
naaiwerk |
naaiwerk:
nǭwɛrk (P047p Loksbergen)
|
Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
bloewət (P047p Loksbergen),
blōēwət (P047p Loksbergen),
flikker:
flikkər (P047p Loksbergen),
moedernaaks:
moeiərnaks (P047p Loksbergen),
naaks:
nàks (P047p Loksbergen)
|
Naakt, moedernaakt. [ZND 05 (1924)] || zonder kleren, onbedekt (naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot) [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naalde:
nojl (P047p Loksbergen),
nǫjl (P047p Loksbergen)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
28887 |
naaldendoos |
kopspeldendoos:
kopspɛlǝdūwǝs (P047p Loksbergen)
|
Doosje tot berging van spelden of naalden. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63]
II-7
|