| 18947 |
ondeugend, stout |
frank:
vrànk (P047p Loksbergen),
gestrijd:
gəstrijt (P047p Loksbergen),
stout:
stoeot (P047p Loksbergen)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18948 |
ondeugende vrouw |
klabas:
klàbàs (P047p Loksbergen),
kladder:
klàdər (P047p Loksbergen)
|
een vrouw die zich niet aan de zedelijke normen houdt, zich niet volgens deze gedraagt, en zich er niet aan stoort [loeter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 32696 |
ondiep |
schou(de):
sxā (P047p Loksbergen)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
| 32697 |
ondiep ploegen |
afschellen:
afsxęlǝ (P047p Loksbergen),
schellen:
sxęlǝ (P047p Loksbergen)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
| 21883 |
oneerlijk behaalde winst |
buit:
bəət (P047p Loksbergen)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 19305 |
oneerlijk(heid) |
hoerzak:
hoorzak (P047p Loksbergen),
vals:
vàls (P047p Loksbergen)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18975 |
onfatsoenlijk |
gemeen:
gəmèèn (P047p Loksbergen),
mottig:
mòtəg (P047p Loksbergen)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 29317 |
ongehekelde bundel vlas |
pak:
pak (P047p Loksbergen)
|
Nog onbewerkte bundel vlas. [N 48, 15]
II-7
|
| 18901 |
ongehoorzame jongen |
deugniet:
duigəniet (P047p Loksbergen),
koter:
koetər (P047p Loksbergen),
kwajong:
koojòng (P047p Loksbergen),
varken:
ə vèrəkə (P047p Loksbergen)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20382 |
ongehuwd samenleven |
bijzitten:
béézittə (P047p Loksbergen)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)]
III-2-2
|