e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paspoort pas: pás (Loksbergen), reispas: rèèspàs (Loksbergen) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
passement bies: bis (Loksbergen), galon: galǫn (Loksbergen) Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW] II-7
passen passen: passə (Loksbergen), past (Loksbergen), pàssə (Loksbergen), pássə (Loksbergen) Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding (passen) [N 86 (1981)] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)] III-1-3
pastinaak pastenaken: pastenake (Loksbergen) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): pəstōēər (Loksbergen), pəstu.ər (Loksbergen), m  nə pestuər (Loksbergen) Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
pastorie pastorie: pastərééjə (Loksbergen) Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] III-3-3
pateen pateen (<fr.): patiēən (Loksbergen) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): poͅətər (Loksbergen), pu.ətər (Loksbergen), póótər (Loksbergen) Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)] || pater [RND] || Pater. [ZND m] III-3-3
patriarch patriarch: patrəjark (Loksbergen) Een aartsvader, patriarch, patriark. [N 96D (1989)] III-3-3
patrijs patrijs: pətrēͅas (Loksbergen) patrijs [ZND m] III-4-1