24627 |
plantenstek |
stek:
stèk (P047p Loksbergen)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29080 |
platstuk |
platstuk:
platstøk (P047p Loksbergen)
|
Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87]
II-7
|
29831 |
platte kant |
plat:
plat (P047p Loksbergen)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
19417 |
plattebuiskachel |
leuvense stoof:
lø̄vənsə stoͅu̯f (P047p Loksbergen)
|
lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
24009 |
plechtige communie |
plechtige communie (<lat.):
plechtəge kəmūnə (P047p Loksbergen)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23522 |
plechtige mis |
plechtige mis:
plèchtəgəmés (P047p Loksbergen)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19336 |
plezier maken |
amuseren:
àmuzijrə (P047p Loksbergen)
|
plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29013 |
plisseren |
plisseren:
plisęjrǝ (P047p Loksbergen)
|
Zeer fijn plooien. [N 62, 12d; N 62, 12a; N 62, 12b; Gi 1.IV, 34MW]
II-7
|
26898 |
ploeg |
ploeg:
plux (P047p Loksbergen),
plūx (P047p Loksbergen)
|
De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.]
I-1
|
29598 |
ploeg steenarbeiders |
ploeg:
plux (P047p Loksbergen)
|
Algemene benaming voor al de werklieden samen die op een steenbakkerij stenen vervaardigen. Zie voor de meer specifieke benamingen van de arbeiders uit een dergelijke ploeg de lemmata ɛkleibereiderɛ, ɛvormerɛ, ɛinzetterɛ, etc. Het woordtype klatsploeg was van toepassing op een groep van 4 tot 6 arbeiders die bepaalde werkzaamheden bij de ouderwetse steenovens in accoordwerk verrichtte (Tegels Dialek, pag. 94).' [N 98, 5; monogr.]
II-8
|