29346 |
rest van hennepvezels |
overschot:
ø̜jvǝrsxot (P047p Loksbergen)
|
Rest van hennepvezels die na een bepaalde afstand overblijven. [N 48, 48]
II-7
|
24302 |
restant vissen |
snoekje:
snuk, snykske (P047p Loksbergen)
|
snoek [ZND m]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
pelikaan:
pələkuən (P047p Loksbergen)
|
pelikaan [ZND m]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (P047p Loksbergen),
zo vet als een das
das (P047p Loksbergen),
pels:
peͅls (P047p Loksbergen),
vreten:
frɛ̄tə (P047p Loksbergen)
|
das [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)] || vel, pels ve dier [ZND m] || vreten [ZND m]
III-4-2
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
rətreet (P047p Loksbergen)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraite (fr.):
rətrēēt (P047p Loksbergen)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
flerecijn:
flaorəsééjən (P047p Loksbergen),
reumatis:
ràmətis (P047p Loksbergen)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18265 |
revers |
beleggen:
bəléggə (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
25015 |
ribbel |
rib:
rib (P047p Loksbergen)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29929 |
richten |
de mei steken:
dǝ mɛ̄ stɛ̄kǝ (P047p Loksbergen),
paar maken:
pōr mākǝ (P047p Loksbergen)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.] || Van twee bij elkaar gezochte stukken met behulp van de dissel of klompenmakersbijl een gelijkvormig paar maken. Zie ook afb. 234. Bij het richten wordt ook de schors van het stuk verwijderd. Dit laatste noemde men in Horst (L 246): de blek erafslaan (dǝ blek˱ ǝrafslǭn). Zie ook het lemma ɛdisselɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N 97, 53]
II-12, II-9
|