21364 |
ruw, hard |
ruw:
raag (P047p Loksbergen)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29731 |
ruwe stenen |
rauwe stenen:
rǫwǝ, rō stī̄jǝnǝ (P047p Loksbergen)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21292 |
ruzie |
boel:
bòil (P047p Loksbergen),
katoen?:
kàtōēn (P047p Loksbergen),
la guerre (fr.):
vgl. WBD III, 3.1 (pag. 238): la guerre (fr.), Schoten, Deurne-bij-Antwerpen en Leuven.
làgéér (P047p Loksbergen),
ruzie:
rūūzə (P047p Loksbergen)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
in mekander zijn:
èn məkàndər zén (P047p Loksbergen)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21799 |
ruziën |
in mekanderen zijn:
èn məkàndərə zén (P047p Loksbergen),
ineen hangen:
in īējən hángə (P047p Loksbergen)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sakremènsdàg (P047p Loksbergen)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sakremènspròsèsse (P047p Loksbergen)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakrestie (P047p Loksbergen)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
sal`piǝtǝr (P047p Loksbergen)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|
21571 |
salueren |
aanslaan:
de soldoute moette ensloa (P047p Loksbergen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|