21332 |
samenspannen |
heulen:
huilə (P047p Loksbergen)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
santus (P047p Loksbergen)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
sàp (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
sàp (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
28797 |
satijn |
satijn:
satęǝjǝn (P047p Loksbergen)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
28798 |
satinet |
satinet:
satinę (P047p Loksbergen)
|
Katoenen, geglansd satijnweefsel; ook half wol, half katoen. [N 62, 80b; N 62, 80a; MW]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
saows (P047p Loksbergen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvŏĕwə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen),
savooikool:
səvūi kyələ (P047p Loksbergen)
|
[Goossens 1b (1960)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
schabəlier (P047p Loksbergen),
schapəlīr (P047p Loksbergen)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
31369 |
schaafbank, schaafmachine |
schaafbank:
sxāf˱baŋk (P047p Loksbergen)
|
De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348]
II-11
|