e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrikkeljaar schrikkeljaar: schrikkəljōͅr (Loksbergen) Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)] III-3-2
schrikken schudden: gədən (Loksbergen), verschieten: vərchīētə (Loksbergen) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
schrokken slokken: slŏĕkə (Loksbergen), vreten: frèètə (Loksbergen) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schroodbeitel aanbeeldbeitel: ōmbęlt˱bɛ̄tǝl (Loksbergen) Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44] II-11
schub schub: schubbə (Loksbergen) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter teruggetrokken: tərug gətròkə (Loksbergen), verlegen: vərléégə (Loksbergen) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] III-1-4
schudden met de riek schudden: šødǝ (Loksbergen) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuif schuif: sxø̜̜̄̄f (Loksbergen) Schuif waarmee de hoeveelheid klei, die uit de voormenger stroomde, geregeld kon worden. [N 98, 91; monogr.] II-8
schuifgrendel grendel: greŋǝl (Loksbergen) Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.] II-9
schuifje van de biechtstoel schuifje: schøͅfkə (Loksbergen) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3