19358 |
smalen |
judassen:
djudàsə (P047p Loksbergen),
kleineren:
klènijrə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
schimpen:
schumpə (P047p Loksbergen)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buikriem:
bø̜ykrīm (P047p Loksbergen)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
29639 |
smalspoor |
rails:
rɛls (P047p Loksbergen),
route:
røt (P047p Loksbergen)
|
Spoorbaan waarbij de afstand tussen de twee spoorstaven kleiner is dan de gebruikelijke 1435 mm. Smalspoor van bijvoorbeeld 1000 of 750 mm wordt doorgaans toegepast in moeilijk begaanbaar terrein, of in het geval van de klei-ontginning, omdat het gemakkelijk verplaatst kan worden. Klei met behulp van smalspoor vervoeren noemde men in Q 83: de leem op guiden vervaren (d\ lēm ǫp ˲ged\ v\rvǭr\). [N 98, 54; monogr.]
II-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smē̜jǝ (P047p Loksbergen)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
31272 |
smeedhamer, handhamer |
smeedhamel:
smęjhāmǝl (P047p Loksbergen),
smis(se)hamel:
smeshāmǝl (P047p Loksbergen
[(bezat plat vlak en pin)]
)
|
In het algemeen een hamer die de smid gebruikt bij het werk aan het aambeeld. De steel van de smeedhamer kan lang of kort zijn. Eén kant van de kop van de hamer, de baan, is doorgaans vlak of enigszins bol uitgevoerd, de andere, de pen, wigvormig. De pen kan in de richting van de steel staan, maar ook dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 33. Volgens de invuller uit Q 5 kon iedere hamer als smidshamer worden gebruikt. De zwaarte van de hamer was afhankelijk van het soort werk. Zie voor het woordtype stuikhamer (L 289) ook de toelichting bij het lemma "stuiken". [N 33, 67-68; monogr.]
II-11
|
31281 |
smeedtang |
vuurtang:
vȳrtaŋ (P047p Loksbergen)
|
In het algemeen de tang waarmee tijdens het smeden stukken metaal worden vastgehouden en verplaatst. Om een werkstuk in de bekken van de tang vast te klemmen worden de benen van de smeedtang met behulp van een ring of haak gesloten gehouden. Zie ook het lemma "tangring, tanghaak". Smeedtangen zijn doorgaans van gesmeed ijzer vervaardigd en worden vaak door de smid zelf gemaakt. Zij kunnen dan ook veel verschillende vormen en afmetingen hebben die meestal bepaald worden door de werkstukken die er mee moeten worden vastgehouden. Zie ook afb. 39 en 40. [N 33, 34a-b; N 33, 380; N 66, 24; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
smeersel:
sméérsəl (P047p Loksbergen),
smout:
smààt (P047p Loksbergen),
vet:
vét (P047p Loksbergen)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18978 |
smeerpoes |
mottige, een -:
mòtigə (P047p Loksbergen),
smodder:
smòdər (P047p Loksbergen),
vetpot:
vétpòt (P047p Loksbergen)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
bidden:
bidə (P047p Loksbergen),
smeken:
smīēkə (P047p Loksbergen)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19421 |
smeulen |
vuur onder de as zijn:
dōͅə es nog vy(3)̄r ondər də asse (P047p Loksbergen)
|
smeulen [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|