32529 |
binnendeksel |
binnendeksel:
benǝdęksǝl (P047p Loksbergen)
|
Tenen traliewerk onder het buitendeksel. Dat voorkomt dat de duiven ontsnappen, als de mand geopend wordt. Zie ook afb. 283. [N 40, 89]
II-12
|
32531 |
binnendekseldeurtje |
deurtje:
dørkǝ (P047p Loksbergen)
|
Het deurtje in het binnendeksel waar men de duiven één voor één door naar buiten kan halen of in de mand kan plaatsen. Zie ook afb. 283. [N 40, 91; N 40, 92]
II-12
|
32437 |
binnenkant |
binnenkant:
benǝkant (P047p Loksbergen)
|
De binnenkant van een paar klompen, d.w.z. de rechterkant van de linkse en de linkerkant van de rechtse klomp. [N 97, 29]
II-12
|
21820 |
binnensmonds praten |
mommelen:
mŏĕmələ (P047p Loksbergen)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32387 |
binnenspie |
klamp:
klamp (P047p Loksbergen),
tussenplankje:
tøsǝplɛŋkskǝ (P047p Loksbergen)
|
De houten spie die tussen het in de heulbank geplaatste paar klompen wordt geslagen. De binnenspie dient om de klompen onderling een evenwijdige stand te geven. Zie ook afb. 239. Vaak wordt de binnenspie als laatste ingeslagen; hij zet dan het geheel van klompen en zetklossen definitief vast. Zie ook het lemma ɛsleutelɛ.' [N 97, 15; A 29a, 6b]
II-12
|
18225 |
binnenstebuiten |
averechts:
evəregs (P047p Loksbergen),
éjəvərèhgs (P047p Loksbergen)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk (krang(s), averechts, auws) [N 86 (1981)] || Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
senəma (P047p Loksbergen)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdom (P047p Loksbergen)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
biskop (P047p Loksbergen)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbɛt (P047p Loksbergen)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|