23590 |
suisse |
suisse (fr.):
swis (P047p Loksbergen)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sŏĕkələ (P047p Loksbergen),
sukele (P047p Loksbergen)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
drəpər (P047p Loksbergen)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20616 |
tabak snuiven |
snuiven:
e.a. opgaven
snø͂ͅvə (P047p Loksbergen)
|
tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
pruim:
een streepje op de soi
prəm (P047p Loksbergen),
sjiek:
sik (P047p Loksbergen)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20589 |
tabakssap |
teer:
tə r (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (P047p Loksbergen)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (P047p Loksbergen)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
bidden voor het eten:
biddə vuir tēējətə (P047p Loksbergen)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tekke (P047p Loksbergen),
(? - onduidelijk)
tàk (P047p Loksbergen)
|
Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|