e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
timmeren timmeren: tymǝrǝ (Loksbergen) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmerman schrijnwerker: sxrē̜nwę ̞rǝkǝr (Loksbergen) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
tocht, zuiging van lucht scheut: schuit (Loksbergen), trek: trék (Loksbergen) tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)] III-4-4
tochtig lopig: lyǝpǝx (Loksbergen), rits: rets (Loksbergen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11, I-12
toegangsprijs entree (<fr.): àntrij (Loksbergen), inkom: inkom (Loksbergen) de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)] III-3-1
toeslag lijkkoop: léékkōēp (Loksbergen) het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)] III-3-1
toestemming permissie: prəmisə (Loksbergen) goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)] III-1-4
tol dop: Dim. döpke.  dop (Loksbergen) Tol. [ZND m] III-3-2
tolboom bareel: ps. invuller noteert hier een i + j (en geen ij).  brijəl (Loksbergen), barrier (<fr.): brier (Loksbergen) de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)] III-3-1
tolgaarder commies (<fr.): Van Dale: commies (kommies) (&lt;Fr.), 3. (vooral in de vorm kommies) tolbeamte, ambtenaar die werkzaam is bij de (buiten)dienst van de accijnzen en invoerbelastingen en die te waken heeft tegen overtreding daarvan.  kòmiezə (Loksbergen) de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)] III-3-1