34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gē̜t (P047p Loksbergen)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moederbeest:
mui̯ərbiəst (P047p Loksbergen),
moederhond:
moeiërhond (P047p Loksbergen),
wijfje:
weͅfkə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef, vrouw. hond [Goossens 1b (1960)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
kalkoense hen:
kalkunsǝ hęn (P047p Loksbergen)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
kàttin (P047p Loksbergen),
ká’ten (P047p Loksbergen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)] || moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (P047p Loksbergen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vrooliekant (P047p Loksbergen)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32441 |
vrouwenklomp |
ondermans:
ǫndǝrmáns (P047p Loksbergen),
vrouwluiklonk:
vrōlīklǫŋk (P047p Loksbergen)
|
Klomp met een binnenlengte van 24 tot 26.5 centimeter. Zie ook afb. 258. De trippenklomp uit Meeswijk (L 424) was een lichte vrouwenklomp, versierd met uitgesneden bloempjes. Dit soort klompen werden tot ongeveer 1920 in huis en op weg naar de kerk gedragen. [N 97, 136; N 24, add.; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
20467 |
vrouwziek |
wijvenloper:
weevəluupər (P047p Loksbergen),
wijvenzot:
weevəzot (P047p Loksbergen)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24515 |
vrucht zetten |
poowen ?:
poowə (P047p Loksbergen)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
tocht:
toecht (P047p Loksbergen),
tŏĕcht (P047p Loksbergen)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] || hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|