32970 |
wortel |
wortel:
wø̜tǝl (P047p Loksbergen),
wǫrtǝl (P047p Loksbergen)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wøͅtəl (P047p Loksbergen),
wətəl (P047p Loksbergen)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel ve plant [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
jonge pootjes:
joŋə puikəs (P047p Loksbergen)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
mokketig:
mŏĕkèchəg (P047p Loksbergen),
rap gestoord:
ràp gəstūūrt (P047p Loksbergen)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
frotten:
fròttə (P047p Loksbergen),
schuren:
sxūrǝ (P047p Loksbergen),
wrijven:
vrééjəvə (P047p Loksbergen)
|
Met behulp van een hard stukje hout de klompen aan de buitenkant blinkend glad maken. Deze werkzaamheden werden in Tessenderlo (K 353) op een houten blok gedaan dat wrijfpaard (vrē̜fpęjǝt) werd genoemd. [N 97, 108] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringə (P047p Loksbergen)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31300 |
wringhaak |
wringhaak:
vreŋhōk (P047p Loksbergen)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
17888 |
wroeten |
rommelen:
rŏĕmələ (P047p Loksbergen),
wroetelen:
vryi̯tǝlǝ (P047p Loksbergen),
vrȳtǝlǝ (P047p Loksbergen),
wruutelen (P047p Loksbergen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)]
I-12, III-1-2
|
18976 |
wulps |
aangebrand:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
èngəbrànt (P047p Loksbergen),
crapuleus:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
kràpòiluis (P047p Loksbergen),
mottig:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
mòtəg (P047p Loksbergen)
|
wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaad:
zōǝt (P047p Loksbergen),
zaadgraan:
zōt˲grɛ̄n (P047p Loksbergen)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|