id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21298 | zich bemoeien met | bemoeien: bemuën (Loksbergen) | ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)] III-3-1 |
19004 | zich gedragen | voegen: vūūjəgə (Loksbergen) | zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19319 | zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon | (een) airtje hebben: èèrkə hèmə (Loksbergen), in zijn bol hebben: in zénə bol hèmə (Loksbergen), jan-mijn-kloten zijn: jàn mén klōēwətə zén (Loksbergen), pretentie hebben: prətènsə hèmə (Loksbergen), veel verbeelden: feejələ vərbéldə (Loksbergen) | een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18864 | zich kwaad maken | colrig (<fr.): klèèrəg (Loksbergen), kwaad maken: kòòwət máákə (Loksbergen), opjagen: ŏĕpjáágə (Loksbergen) | zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)] III-1-4 |
24047 | zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor | pastoor gaan: pəstoerərgoin (Loksbergen) | Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)] III-3-3 |
33844 | zich over de rug wentelen | (zich) wentelen: wei̯njkjǝlǝ (Loksbergen) | Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9 |
18982 | zich schamen | zich generen: zjənèrə (Loksbergen) | zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18991 | zich verkneuteren | ophemelen: oephijmələ (Loksbergen) | zich in zijn eentje vrolijk of blij maken [kaoieren] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20496 | zich verslikken | verslikken: vərslikkə (Loksbergen) | Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
18819 | zich vervelen | ambeteren (< fr.): www.vandale.be: ambeteren (Belg., inf.), ergeren, vervelen, lastig vallen [sic], plagen. ambətijrə (Loksbergen) | niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)] III-1-4 |