18842 |
zich verwonderen |
gedaan zijn:
gədən zén (P047p Loksbergen),
ogen van trekken:
ōēgə vàn trékə (P047p Loksbergen),
te zien staan:
tə zien stən (P047p Loksbergen),
tə zīēn stən (P047p Loksbergen)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
duffelen:
duffələ (P047p Loksbergen),
induffelen:
induffələ (P047p Loksbergen),
inpakken:
inpàkkə (P047p Loksbergen)
|
zich warm aankleden (doffelen) [N 86 (1981)] || Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
tempeesten:
tèmpijəstə (P047p Loksbergen)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (P047p Loksbergen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zik (P047p Loksbergen)
|
ziek [ZND m]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
ziekelijk:
zikkelik (P047p Loksbergen),
zikələk (P047p Loksbergen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
gasthuis:
gasthuis (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
gàsthəəs (P047p Loksbergen),
hospitaal:
hospətaol (P047p Loksbergen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)] || Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lantaarn (<fr.):
lantééjən (P047p Loksbergen)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
ziekenzuster:
zikkəzustər (P047p Loksbergen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
dij zikte gie voets (P047p Loksbergen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|