23992 |
de absolutie geven |
absolutie (<fr.) geven:
apsəlūūsə gievə (P047p Loksbergen)
|
De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18898 |
de baas spelen |
arrangeren:
àrànzijrə (P047p Loksbergen),
beheren:
bəhīērə (P047p Loksbergen),
beredderen:
bəridərə (P047p Loksbergen),
moeial zijn:
mòijəl zén (P047p Loksbergen),
overdonderen:
uivər dòndərə (P047p Loksbergen)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32412 |
de binnenhak afwerken |
van voor schoonmaken:
van vø̜jr sxǫjnmākǝ (P047p Loksbergen)
|
De binnenkant van de hak en de hakbodem van de klomp met de varshaak gladmaken. [N 97, 92]
II-12
|
32415 |
de binnenkant gladmaken |
schoonmaken:
sxǫjnmākǝ (P047p Loksbergen)
|
In het algemeen met messen en haken de binnenkant van de klomp glad maken. [N 97, 95]
II-12
|
32423 |
de binnenrand bijsnijden |
breken:
brē̜kǝ (P047p Loksbergen)
|
De scherpe kanten aan de binnenrand van de klompopening met behulp van het boordmes of de opsnijder bijwerken. [N 97, 93]
II-12
|
32405 |
de bodem bijsnijden en afwerken |
schoonmaken:
sxǫjnmākǝ (P047p Loksbergen)
|
De ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp met het bodemmes en de bodemhaak bijsnijden en glad afwerken. [N 97, 88]
II-12
|
23888 |
de catechismusles bijwonen |
naar de catechismus gaan:
no də kattəkissəməs goin (P047p Loksbergen)
|
De katechismusles bijwonen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24052 |
de communie brengen aan een zieke |
ons heer brengen:
os hiejər bringə (P047p Loksbergen)
|
De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20445 |
de dode naar de kerk brengen |
afdragen:
afdrágə (P047p Loksbergen)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
pasen luiden:
ər løͅt pūsə (P047p Loksbergen)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|