e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

Gevonden: 3995
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biest (Loksbergen) beest [ZND 01 (1922)] III-4-2
dijk dijk: dēͅ[ə}k (Loksbergen), dē̜ǝk (Loksbergen) dijk [ZND m] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dik worden stijven: steejəvə (Loksbergen) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke neus patat: pətèt (Loksbergen), tomaat: təmàt (Loksbergen), tromp: troemp (Loksbergen), trump (Loksbergen) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] III-1-1
dinsdag voor aswoensdag vette dinsdag: vetten deestag (Loksbergen) De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] III-3-2
diolen diolen: diolǝ (Loksbergen) Weefsel waarvan de grondstof van de vezel polyester is. Volgens de informant van P 219 is diolen pure nylon. [N 62, 75c; N 62, 98] II-7
dirigent van het zangkoor maatslager: mōōtslōōwər (Loksbergen) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dissel dijsem: dęi̯sǝm (Loksbergen) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
distel distel: distǝl (Loksbergen), distels: distǝls (Loksbergen) De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b] I-3
dobbelen dobbelen: dobele (Loksbergen) Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)] III-3-2