20299 |
drieling |
drijling:
drē̜leŋk (P047p Loksbergen)
|
Klomp met een binnenmaat van 21 tot 23.5 centimeter. Drielingen worden gedragen door de oudere jeugd. Zie ook afb. 258. [N 97, 137]
II-12
|
27465 |
driepoot |
pikkel:
pikǝl (P047p Loksbergen)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|
29380 |
driestreng |
drijstreng:
drē̜streŋ (P047p Loksbergen)
|
Een dikke streng die bestaat uit drie uitgesponnen en samengedraaide strengen. Een dergelijke dikke streng kan ook nog uit 4, 5 of meer strengen bestaan, hoewel de informant van L 265c zegt dat er geen dikker touw wordt gemaakt dan drie strengen dik. [N 48, 90]
II-7
|
18866 |
driftig |
krikkel:
krikəl (P047p Loksbergen),
kwaad:
kət (P047p Loksbergen),
rap colrig (<fr.):
rap klèèrəg (P047p Loksbergen)
|
vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31357 |
drijfplaat, klauwplaat |
klauw:
klō (P047p Loksbergen),
klauwplaat:
klōplǭt (P047p Loksbergen)
|
Ronde plaat op de as van de vaste kop van een draaibank die de aandrijfkracht overbrengt op het te draaien werkstuk. Wanneer men tussen twee centers draait, is de drijfplaat van de draaibank voorzien van een center en een pen die door middel van een meenemer het werkstuk in beweging zet. Zie ook het lemma "meenemer". De drijfplaat kan echter ook voorzien zijn van klauwen waarmee een werkstuk met regelmatige vorm kan worden vastgeklemd; in dit geval is geen tweede centerpunt op de losse kop van de draaibank noodzakelijk. Zie afb. 90a. Onregelmatig gevormde werkstukken worden met behulp van klemschroeven tegen een schijf met gaten (vgl. het woordtype stelplaat) vastgezet. De vier schroeven van deze plaat kunnen onafhankelijk van elkaar bewogen worden. Zie ook afb. 90b. [N 33, 228; N 33, 230]
II-11
|
29267 |
drijfriem |
v-riem:
vęjrim (P047p Loksbergen)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
konkernel:
konkernel (P047p Loksbergen),
kuŋkərnɛl (P047p Loksbergen)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol (tol, die met de zweep wordt voortgedreven). [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drift:
dréft (P047p Loksbergen)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17862 |
dringen |
dringen:
driŋə (P047p Loksbergen)
|
dringen [ZND m]
III-1-2
|
29602 |
drinkbekertje |
pintje:
peŋkǝ (P047p Loksbergen)
|
Bekertje dat met een ijzeren haakje aan de rand van de coco-emmer bevestigd is en dient om er de coco-drank mee uit te scheppen. [N 98, 16]
II-8
|