e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halen en betalen ontvangen: ps. omgespeld volgens Frings.  ontvaŋən⁄ (Lommel) Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)] III-3-1
half- of stiefbroer halfbroer: vaker dan stiefbroer  hàlləfbrûûr (Lommel), stiefbroer: stĭĕvbrûûr (Lommel) halfbroer || stiefbroer III-2-2
half-cirkelvormig raam halve maan: halǝvǝ mou̯ǝn (Lommel) Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a] I-6
halfbloed van eigen kweek: van ēi̯gǝ kwēk (Lommel) Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b] I-11
halfhoge knoopschoen? bottine: bottinne (Lommel) damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)] III-1-3
halfsteense muur (een) halfse steense: halǝfsǝ stjē̜nsǝ (Lommel) Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.] II-9
halm, stengel van de graanplant aar: [aar] (Lommel), spier: spīr (Lommel) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Lommel, ... ), nek: neͅk (Lommel, ... ) hals [N 10b (1961)] || Het gedeelte van de huid dat de hals bedekt. Zie afb. 1. [N 36, 4; N 60, 3f; N 60, 3g, N 60, 247] II-10, III-1-1
halsketting ketting: ga:u keͅtəŋ (Lommel), gouw ketting (Lommel), keͅteŋ (Lommel), kettinkje: keͅteŋskə (Lommel) Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)] || ketting || kettinkje III-1-3
halssnoer ketting: ketting (Lommel), kraal: kroͅuəl (Lommel), B.v. rond hare nek.  kroͅuəl (Lommel) Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)] || kraal III-1-3