e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinniken hinniken: henǝʔǝn (Lommel), rochelen: roxǝlǝn (Lommel) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schommelpaard: /  schommelperd (Lommel), schommelperjt (Lommel) / [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed hoed: hoed (Lommel) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: hut (Lommel, ... ), huwt (Lommel), hû.t (Lommel) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen stoofbuis: stōfbøͅys (Lommel) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyjǝ (Lommel), hyǝn (Lommel), hȳjǝn (Lommel), højǝ (Lommel), hø̄jǝn (Lommel), weiden: węi̯jǝn (Lommel) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspeld: hujspeͅl (Lommel), mutsenspeld: motsəspeͅl (Lommel), [sic]  møtsəspeͅl (Lommel) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: huf (Lommel, ... ), slof: slof (Lommel) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe klauw: klau̯ (Lommel), klāw (Lommel) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱ēzǝr (Lommel) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11