e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijsbaan slibberbaan: slebərboͅən (Lommel), Kom we gaan een slidderbaan maken.  slebərboͅuən (Lommel) Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)] || Slibberbaan: Glijbaan, ijsbaan, sullebaan. III-3-2
ijsberen drentelen: dreͅntələn (Lommel, ... ), ongerust lopen: ongərøst lopən (Lommel) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsnagels ijsnagels: ijsnagels (Lommel) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijskegel: eͅiskègəls (mv.) (Lommel, ... ), ijskegel (Lommel), ijskegeltje: ijskeegəljən (Lommel), ijstepel: ijstepel (Lommel), kegel: kegels (Lommel) ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsvogel ijsvogel: eͅi̯svogɛl (Lommel) ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
ijver ijver: hij hi veul ievɛr (Lommel), hij hit veul iever (Lommel), ie hee veul iever (Lommel), hij = ij wordt stijf uitgesproken  hij hèt veul iever (Lommel), moed: hij hi veul moewt (Lommel) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijsregen: eͅisrägəl (Lommel), ijzel: eͅizəl (Lommel), hijzel (Lommel), hyzel (Lommel), ijzelijs: ijzelijs (Lommel) ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijzelen: eͅizələ (Lommel), eͅizələn (Lommel), gehy(3)̄seld (Lommel, ... ), het y(3)̄zelt (Lommel, ... ), hy(3)̄zelen (Lommel, ... ) ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] III-4-4
ijzeren deurtje voor het ovengat deurtje: dørkǝ (Lommel), ovenschedel: [oven]sxē̜l (Lommel) Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6
ijzeren eg ijzeren [eg]: ęi̯zǝrǝn [eg] (Lommel) De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.] I-2