e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapucijn bruine pater (lat.): brø͂ͅinə poͅuətər (Lommel), kapucijn: kapəseͅin (Lommel) Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapucijner, velderwt breekerwten: brɛ̄kɛrtǝ (Lommel), velderwten: vɛltɛrtǝ (Lommel) Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
kar kar: kǭr (Lommel) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: òuərt (Lommel), caractre (fr.): karaktair (Lommel), karakter: karakter (Lommel), kəràktər (Lommel) aard || karakter [ZND 01 (1922)] III-1-4
kardinaal kardinaal (<fr.): kardənoͅuəl (Lommel) Een kardinaal. [N 96D (1989)] III-3-3
karekiet karekiet: karəkit (Lommel), rietmusje: Frings, omgesp.  ritmøskə (Lommel) karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)] III-4-1
karnemelk botermelk: bou̯ǝtjǝrmɛlǝk (Lommel), boǝtǝrmø̜lǝk (Lommel), boǝtǝrmɛlk (Lommel), bō.tǝrmɛlǝk (Lommel), bōtǝrmø̜lǝk (Lommel), bōu̯ǝtǝrmɛlk (Lommel) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnemelksepap botermelk: Syst. Grootaers  boͅ(u̯ə)tər meͅl(ə)k (Lommel) Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnemelksepap met roggezemelen zemelpap: Syst. Grootaers  zeməlpab (Lommel) Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnen boteren: botǝrǝn (Lommel) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11