e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knuppel, knots kluppel: klippel (Lommel, ... ), klippɛl (Lommel, ... ), klipÒḷ (Lommel), kluppel (Lommel, ... ) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)] III-1-2
knutselen klossen: klossen (Lommel), knutselen: knutselen (Lommel) allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)] III-3-2
koe koe: kui̯ (Lommel, ... ), kui̯ǝ (Lommel), kui̯ǝn (Lommel), kōi̯ (Lommel, ... ), kōi̯ǝ (Lommel) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd tweede koe: twedǝ [koe] (Lommel), van (het) tweede kalf: vant twēdǝ [kalf] (Lommel) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkǫnt (Lommel) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koe met lange poten langbeender: lāŋbēǝndǝr (Lommel) [N 3A, 142a] I-11
koe met rode vlek op de poot vlekpoot: vlękpou̯ǝt (Lommel) [N 3A, 138] I-11
koe met slappe, doorgezakte rug zaalrug: zǫlrøx (Lommel) [N 3A, 145b] I-11
koedrempel, kribbeboom zul: zøl (Lommel), zø̜l (Lommel) Een laag muurtje in de potstal dat de koeienstand van de voergang scheidt, ofwel de lage horizontale balk waar de koeien aan vastgebonden zijn in een stal zonder stalpalen, ofwel, in de stallen met een koeienstand, de horizontale balk die op de krib ligt en de stalpalen van onderen verbindt. De voorwerpen kunnen verschillend zijn, maar de functie is gemeenschappelijk. De meeste opgaven betreffen de verbindingsbalk van de stalpalen (onbekend in Q 187a, alleen in moderne boerderijen in Q 32). Deze balk ontbrak in L 159a, 191, 214a, 290, 291 en 377, waar de stalpalen in de grond of in de rand van de krib stonden. De onderste verbindingsbalk heeft de hoogte van de knie of de borst van de koeien. Waar in het lemma achter een opgave wordt vermeld balk met gaten betreft het geen verbindingsbalk maar een balk die op de grond tegen de krib of op de krib ligt en waaraan de koeien vastgebonden worden (met een touw door de balk of aan een ring door de balk). Sommige benamingen kunnen, opgevat als collectief, ook voor het hekwerk van stalpalen gelden. Zie ook afbeelding 10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38b en c; N 4, 61 en 61; A 10, 12 en 13; div.; monogr.] I-6
koeherder koehoeder: kui̯hyjǝr (Lommel), kui̯hyǝr (Lommel), kui̯høi̯ǝr (Lommel) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11