e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leer met natuurlijke kleur croupon naturel: croupon naturel (Lommel) Leer met een natuurlijke kleur. [N 60, 13] II-10
leerjongen leerjongen: leerjongen (Lommel) Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.] II-10
leerkist houten kist: houten kist (Lommel) De kist waarin de handwerker-schoenmaker het leer bewaart. Volgens de informant van Q 121c worden de leerhuiden aldaar opgehangen. [N 60, 37a] II-10
leerschaar lederschaar: lederschaar (Lommel) Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a] II-10
leerwals pletwals: pletwals (Lommel), rollenwals: rollenwals (Lommel) De wals waarmee men het leer voor de reparatie bewerkt. Knöfel I zegt op pag. 288: "Zoolledermachines dienen om het kloppen te vervangen en werken, zooals de naam aanduidt, met zware walsen of rollen. Men is het in vakkringen nog niet geheel eens, wat beter is, walsen of kloppen, maar uit het feit, dat de walsmachines meer en meer ook bij de klein-industrie in gebruik komen, mag wel afgeleid worden, dat men, zoo er bezwaar mocht bestaan, daar met gerustheid overheen stapt. Wie een walsmachine in zijn bezit heeft, is er zeer tevreden mede, omdat het hem een moeilijk werk uit de hand neemt. Trouwens, zij zijn in de grootindustrie algemeen in gebruik. Het leer wordt onder de wals vaster en ook mooier op t oog. [N 60, 241b] II-10
leest leest: leest (Lommel), lę̄jǝst (Lommel) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: iejene leeuw (Lommel), leeheu(w) (Lommel), leiəu (Lommel), ne leijew (Lommel), ne lēēëw (Lommel), ne lieeuw (Lommel), ne lieuw (Lommel) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek gapertje: -  ga:perken (Lommel) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
leewater beenderziekte: bei̯ǝndǝrziktǝ (Lommel) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leggen leggen: leiggen (Lommel) leggen [ZND m] III-1-2