e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opmaken van staart en manen opbinden: ǫpbē̜i̯nǝn (Lommel), slenderen: slendǝren (Lommel), slingeren: slęŋǝrǝn (Lommel) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnieuw beginnen opnieuw beginnen: op-joew beginnen (Lommel), opjuw beginnen (Lommel), vanher beginnen: de e in her klinkt als de i in het Franse linge  van her beginnen (Lommel) opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)] III-1-4
opnieuw wannen opnieuw wannen: upjut wanǝ (Lommel) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper grote opper: grūu̯ǝtǝ ǫpǝr (Lommel), opper: ǫpǝr (Lommel) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: veͅl (Lommel), vɛ:l (Lommel), ət feͅl (Lommel) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken peuteren: pø̄tǝrǝn (Lommel) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
opprikken prikken: prikken (Lommel) Het met behulp van een steekopzetter of roulette meer zichtbaar maken van de steken in de rand. [N 60, 124b] II-10
oprispen buiken: bəu̯ə (Lommel), opwerpen: opweͅrəpən (Lommel), opwərpən (Lommel) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
opruimer opruimer: oprø̜jmǝr (Lommel) Ongeschoolde arbeider, vaak een metselaarsleerling, die op de bouwplaats opruimt. De term 'keerjong' wordt in Kerkrade gebruikt voor een jongen die de bouwplaats schoonhoudt en het gereedschap en de kuipen, emmers, etc. reinigt; na verloop van tijd wordt hij bevorderd tot handlanger. [N 30, 3e; div.] II-9
opscheppen blazen: blouəzən (Lommel), stoefen: stófən (Lommel) pochen, opscheppen || scheppen, snoeven III-1-4