e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ouden van dagen oude mensen: aaw miensen (Lommel) ouden van dagen [N 102 (1998)] III-3-1
ouders ouders: ààwərs (Lommel) ouders III-2-2
ouderwets ouderwets: āuərweͅts (Lommel) ouderwets III-1-3
oudhollandse pan poppan: poppan (Lommel) Holle dakpan zonder zijsluitingen. De woorddelen ɛpop-ɛ en ɛwijpje-ɛ in de woordtypes poppan (K 278, L 316a) en wijpjespan (L 414) verwijzen ernaar dat bij dit soort pannen de kieren doorgaans werden gedicht met behulp van bosjes stro, de zgn. ɛpoppenɛ.' [N 32, 44c] II-8
oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt houtoven: hǫwtovǝn (Lommel) De woordtypen "bakhuis", "burenoven", "veldoven", "ovenschap", "leemoven", "boerenoven" duiden op een oven in een bakhuis of op het bakhuis zelf. Moderner van vorm zijn de königswinteroven, ijzeren oven, kookoven, oliestookoven, heteluchtoven. De respondent van L 291 merkt op dat de königswinteroven in gebruik kwam vanaf 1915. [N 29, 1b; monogr.] II-1
ovendeur inschietdeur: %%meervoud%%  inschidø̄jǝrǝn (Lommel), kettingdeur: kɛtengdøjǝr (Lommel) Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.] II-1
ovengewelf bakgeraamte: bǭkgǝrǭmtǝ (Lommel) De gewoonlijk in baksteen gemetselde wand die de binnenruimte van een oven afsluit. De toekomstige ovenholte wordt doorgaans eerst gevuld met zand, ook eens met turf en bovenop wat zand (Weyns blz. 24). Op de hoogte van het welfsel of de hemel moet men goed letten. Hij moet de vorm hebben van een half ei. Een te hoge hemel moet heter worden gestookt om goed te bakken; bij een te lage hemel zal het brood gemakkelijker verbranden. De antwoorden vallen in verschillende categorieën uiteen. De ene categorie geeft de hele bakruimte aan of de zijwand(en). Een tweede categorie duidt meer op de bovenkant van de oven, het gewelfde, terwijl een derde groep opgaven aangeeft van welke steensoort de muren gemaakt zijn. Vergelijk voor die laatste categorie het lemma ''steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt''. Ten aanzien van het woordtype "vuring" zij opgemerkt dat de "vuring" in de steenbakkerij de brandmuur of afscheidingsmuur tussen de kamers in de vlamoven is (z. wbd ii afl. 1 blz. 66).' [N 29, 3; OB 2, 3b; monogr.] II-1
ovenkelder ovenkot: ōvǝkǫt (Lommel) De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma √∂nderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d] I-6
ovenkrabber peuterbak: pø̄tǝrbak (Lommel) Werktuig, meestal van ijzer, om het vuur in de oven te verspreiden. Vergelijk het lemma ''werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald''. Zie afb. 11. [N 29, 8b; N 29, 6; LB 2, 218; OB 2, 2f; monogr.] II-1
ovenpaal schaalde: sxǭǝl (Lommel), schoelde: sxol (Lommel), šxojl (Lommel), šxol (Lommel), schup: sxøp (Lommel), zwaalde: zwǭj (Lommel) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1