e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overschoen galoche (fr.): gallos (Lommel), galoš}, [galos (Lommel), overschoen: overschoen (Lommel) Een schoen die over een andere aangetrokken wordt bij regenachtig weer? (overschoen?) [N 60 (1973)] || overschoen III-1-3
oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten oversteek: ōvǝrstɛ̄k (Lommel) Bij een bepaald type schuur, in de lengterichting verdeeld en met de dorsvloer in de zijbeuk, met dwars daarop in het eerste gebont een wagenbergplaats of stal, zijn de beide poorten op dezelfde hoek teruggebouwd, zodat beide ongehinderd gebruikt kunnen worden. Op de hoek steekt het dak dan over en onder deze oversteek is een rechthoekige ruimte (zie het lemma "ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" 4.2.6). Zie ook afbeelding 22.d bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35b] I-6
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats oversteek: ovǝrstɛ̄k (Lommel) Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.] I-6
paal van de weideafrastering weipaal: wɛi̯pǫu̯l (Lommel) De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.] I-8
paapje paapje: pāpkə (Lommel) paapje (12,5 zomervogel; alleen op natte grond (weiland en veengrond witte wenkbrauw en staartplekjes; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt] [N 09 (1961)] III-4-1
paar of onpaar paar of onpaar: paor of onpaor (Lommel), paower of onpaower (Lommel), Sub onpaar: Wat kiest ge: paar of onpaar?  poͅuər oͅv onpoͅuər (Lommel), Sub paar, 2: Paar of onpaar?  poͅuər oͅv onpoͅuər (Lommel) Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)] || Paar of onpaar. III-3-2
paard paard: pɛi̯ǝrt (Lommel) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paard dat met rukken trekt rukker: røkǝr (Lommel) [N 8, 62r] I-9
paard met een scheve heup kramphopig: kramphōpǝx (Lommel), ontheupt: ǫnthøpt (Lommel) Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a] I-9
paard met maandelijkse diarree maneschijter: mǫu̯ǝnǝsxęi̯tǝr (Lommel) [N 8, 94d en 94e] I-9