e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer lommer: we zitte ien de lommer (Lommel), wellie zitte in de lommer (Lommel), lommerte: cit.: "in d\\ lómm\\rtist"; cf. WNT s.v. "lommer""voorheen ook lomber", cf. Gents Wb. s.v. "lommer", "syn. lomber en lommerte"; cf. Nijhoff s.v. "lommerte  lómmərt (Lommel) schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schalmplank schalmplank: schalmplank (Lommel) Het houten blok of de plank waarop men het leer schalmt ofwel afschuint. Volgens de informant van L 293 schalmt men overleer op glas en zoolleer op een plank. [N 60, 51a] II-10
schalmsteen schalmsteen: schalmsteen (Lommel) De steen waarop men het leer afschuint of schalmt. "Om de uitgesneden lederstukken gelijkmatig te kunnen schalmen, heeft men een schalmplaat noodig. Daartoe leenen zich uitstekend lithografische steenen, omdat men daarop tevens het leer kan omslaan; de steen of schalmplaat moet zuiver vlak en effen zijn." (Knöfel I, pag. 178). [N 60, 51b] II-10
schande schande: schaan (Lommel), schààn (Lommel) schan(de) || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-1-4, III-3-3
schapenboer schaapsboer: sxobzbūr (Lommel) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapenvet schapenvet: Syst. Grootaers  sxapəvet (Lommel) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapskooi: sxapskūi̯ (Lommel), schapestal: sxǭ̞ ̞pǝ[stal] (Lommel) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝn (Lommel), krabben: krabǝn (Lommel), scharren: sxou̯ǝrǝn (Lommel), sxǭu̯ǝrǝ (Lommel) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede hoos: hou̯əs (Lommel) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
scheel zien loensen: loensen (Lommel, ... ), scheel kijken: scheel kijken (Lommel) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1