e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilmesje, aardappelmesje patattenschilder: pətatəsxɛldər (Lommel) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: sxemǝl (Lommel), vosschimmel: vǫssxemǝl (Lommel) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmelen schimmelen: sximǝlǝn (Lommel) Met schimmel bedekt raken, beschimmelen, gezegd van het vetleer. "Leder, in vochtige plaatsen opgestapeld, is blootgesteld aan beschimmeling, die het weefsel soms volledig vernietigt, gemakkelijk doet scheuren en breken. Om de schimmel van bovenleder te verwijderen, dient men het aan de lucht bloot te stellen; indien de slechte weersgesteldheid zulks niet toelaat, moet men het leder in verwarmde plaatsen onderbrengen, om het aldus te drogen." (Aras II, pag. 122-123). [N 60, 12] II-10
schip schip: `n schip, tweej schepen (Lommel), sxip (Lommel) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: sxipər (Lommel) schipper [RND] III-3-1
schipperen schipperen: schipərən (Lommel) schipperen III-1-4
schitbossen schitbossen: (enk)  sxet˱bǫs (Lommel) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoeisel blokken: blo?ǝn (Lommel), koordensloffen: kowǝrǝ slofǝn (Lommel), t leer]: voetgetög (Lommel) Naast het gebruikelijke schoeisel als schoenen en klompen draagt de bakker ook wel makkelijk inschietbare pantoffels. De informant van K 278 vermeldt dat het hier gaat om een soort pantoffel waarvan de zolen uit koord bestaan en waarvan het bovenstuk linnen is. [N 29, 102f] || schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] II-1, III-1-3
schoen schoen: sxun (Lommel) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: schoen (Lommel, ... ), sxun (Lommel) Hoe noemt u in het algemeen het meestal leren voetbekleedsel met hak dat tot iets hoger dan de enkels kan komen (schoen?) [N 60 (1973)] || schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3