| 18466 |
schoenborstel |
schoenborstel:
schoenborstel (K278p Lommel)
|
De borstel voor het poetsen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 18464 |
schoenen blinken |
verven:
verven (K278p Lommel)
|
Hoe zegt u: We zullen de schoenen (althans bepaalde delen [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 18465 |
schoenen poetsen |
blinken:
bleŋ?ən (K278p Lommel),
sxun bleŋʔən (K278p Lommel),
oppoetsen:
oppoetsen (K278p Lommel),
schoenen blinken:
sxun bleŋʔən (K278p Lommel)
|
(schoenen) poetsen || Hoe noemt u een laatste poetsbewerking van de schoen met borstels en zachte doeken om hem zijn diepste glans te geven? (ophalen, siffen?) [N 60 (1973)] || schoenen poetsen
III-1-3, III-2-1
|
| 31122 |
schoenenophaler |
ophaalder:
ophaalder (K278p Lommel)
|
De persoon die, door de baas uitgezonden, op het eind van de week de verschillende schoenmakers afgaat om gemaakte schoenen mee naar de winkel te nemen. [N 60, 218b]
II-10
|
| 30820 |
schoenfabriek |
schoenmakersbedrijf:
schoenmakersbedrijf (K278p Lommel)
|
Het grote bedrijf waar men schoenen maakt. [N 60, 219c]
II-10
|
| 30878 |
schoenlade |
schoenlade:
schoenlade (K278p Lommel)
|
De lade of een van de laden in de werktafel. [N 60, 193b]
II-10
|
| 18347 |
schoenlepel |
aantrekker:
aantrekker
ḁntreʔər (K278p Lommel),
schoenentrekker:
Schoenentrekker. [sic]
sxunəntreͅ?ər (K278p Lommel),
schoentrekker:
schoentrekker (K278p Lommel)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 30812 |
schoenmaker |
schoemaker:
sxumāʔøǝr (K278p Lommel),
schoenlapper:
schoenlapper (K278p Lommel),
schoenmaker:
schoenmaker (K278p Lommel)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
| 30813 |
schoenmaker -bijnamen |
hersklos:
hersklos (K278p Lommel),
pegger:
pegger (K278p Lommel),
plekker:
plekker (K278p Lommel),
schoenbros:
schoenbros (K278p Lommel),
schoenpegger:
schoenpegger (K278p Lommel)
|
Bijnamen voor de schoenmaker. [N 60, 216b; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
| 30854 |
schoenmakershamer |
schoenmakershamer:
schoenmakershamer (K278p Lommel)
|
De algemene schoenmakershamer die men voor een groot aantal bewerkingen gebruikt. Doorgaans heeft de schoenmaker twee hamers: een grote om het geweekte zoolleer te kloppen en de hakken toe te slaan en een minder grote voor het nagelen en andere bewerkingen. Beide hamers zijn rond van kop en breed van bek. De kop mag echter niet te bolrond zijn, omdat men daarmee niet overal het zoolleer even vast en effen kan kloppen en men daarmee niet goed kan nagelen (Dierick, pag. 84). Volgens de informant van Q 253 heeft de schoenmaker meestal alleen maar de typische schoestershamer. Hij beschrijft die als volgt. De scherpe kant is ongeveer 4 mm dik en 25 tot 30 mm breed, gebogen. Die kant versmalt tot op een 15 mm, verbreedt ter hoogte van het oog en loopt in een ronde of de achthoekige vorm uit naar het vlak, een soort paddestoel met ongeveer 35 mm doorsnede, lichtjes bolrond. De hamer is over zijn geheel gebogen. Hij heeft een lengte van 18 tot 25 cm en weegt tussen de 400 en de 600 gram. De steel is niet langer dan 16 tot 20 cm. Zie afb. 8. [N 60, 183a]
II-10
|